Werkburo biedt ondersteuning bij (niet) betaald werk

Werkburo biedt ondersteuning bij (niet) betaald werk

In een eerdere Nieuwsbrief (Werkburo wordt lid van SUEM) hebben we verteld dat we in de toekomst meer willen inzetten op de doorstroom naar betaald werk én toch een garantie willen blijven bieden aan mensen die buiten dat perspectief vallen. Maar zoals steeds: de toekomst begint vandaag. Werkburo participeert al in verschillende provincies in VDAB-projecten (ik verdien werk, Igo2work) om de doorstroom van begeleidwerkers naar betaald werk meer haalbaar te maken, als een opstap naar de invoering van het Individueel Maatwerk. We stellen vast dat zeer veel van de mensen uit de groep begeleidwerken/AMA/niet-toeleidbaar/… met een onverkort verlangen naar betaald werk blijven zitten: ze willen wel, maar het kan niet. Nog niet. Echt niet? We vroegen het aan Jan Damen, diensthoofd Werkburo Leuven.

Mensen willen gaan werken om:
GELD: een FOD-uitkering blijft onder de armoedegrens en een beetje bijverdienen maakt dan al snel een groot verschil. Dat is belangrijk voor mensen. Vanuit de FOD stelt men nu een verschil van €300,= voorop, dat men steeds surplus zou moeten overhouden als men gaat werken. (Is het haalbaar, voldoende, wenselijk?)
STATUS: een mens is meer dan zijn werk, maar de status van het werk helpt wel voor de maatschappelijke status en dus de inclusie. Betaald werk wordt hoger ingeschat dan niet-betaald werk. Dat gegeven maakt dat mensen streven naar betaald werk, ook als het financieel nauwelijks een verschil maakt.

Er zijn 3 domeinen waarop gewerkt moet worden:
1 Inkomen veiligstellen
2 Begeleiding veiligstellen
3 Loonsubsidie veiligstellen

1.    INKOMEN VEILIGSTELLEN:
We gaan er van uit dat de meeste mensen die nu een FOD-uitkering hebben, niet voltijds zullen kunnen werken. Hoe haalbaarder deeltijds werken is, hoe meer mensen aan de slag kunnen. Daarvoor moet een beperkt contract (bv een dag, of een halve dag per week) haalbaar zijn. Dan moet er toch nog altijd meer verdiend worden met te gaan werken. Het stelsel van FOD lijkt heel correct en zonder werkloosheidsvallen, maar met onbegrijpelijkheid als grootste (miskende) val. Er moet voldoende buffer zijn en gezocht worden naar een manier van communiceren zodat mensen in een wankele positie en een beperkte horizon toch voldoende vertrouwen hebben om de sprong te wagen. Kortom, er moet een strak en duidelijk kader gecreëerd worden om duidelijke doelen na te streven: eenvoud, transparantie, een stabiel inkomen, voorspelbaarheid.
De combinatie van betaald werk met niet-betaald werk is een delicate klus, maar is ook belangrijk als opstap. Wie nu een goed leven en een gevulde week heeft met begeleid werken, schrikt er voor terug om dat allemaal in de weegschaal te gooien voor een heel beperkte betaalde job. Het principe zou aanvaard moeten worden dat alles wat een stapje méér is richting betaald werk, leunt op de trapjes eronder (en dus niet zoals nu te eisen dat ieder trapje eronder wordt weggenomen).
De combinatiemogelijkheden die AMA WSE voorziet maken duidelijk dat de tijdsgeest rijp is om meer uit combinaties te halen, i.p.v. te zoeken naar haarscherpe aflijning. De combinatie van betaald en niet-betaald werk op dezelfde plek is al helemaal moeilijk, maar moet onderzocht worden: kan iemand die 1u in dienst is en 7u als begeleidwerker werkt, volledig dezelfde rechten krijgen als een gewone betaalde werker? Wat betekent dat voor de betaling van sociale rechten, arbeidsongevallenverzekering,…? Kan dat wel als het op 2 verschillende plekken is?

Er zijn dus nog een aantal noten te kraken. De impact van alles wat ondernomen wordt inzake sociale rechtenopbouw is nog niet zo duidelijk en moet goed onderzocht en gedocumenteerd worden.

 2.    BEGELEIDING VEILIGSTELLEN:
We gaan er van uit dat de meeste mensen die nu een FOD-uitkering hebben, een blijvende ondersteuning nodig hebben. Sterker nog: die begeleiding is nog crucialer bij een betaalde job, waar de verwachtingen hoger liggen en de eisen strakker geformuleerd worden. Maar ‘begeleiding’ is een zeer ruim woord dat zeer uiteenlopende zaken dekt. Van een gesprekje met de baas, over een vakbondsmeeting tot een zeer persoonlijk gesprek met een therapeutisch consulent. Begeleiding is ook een zeer dure onderneming: uit welk potje moet wat komen?
>Arbeid? Het gaat immers om werk.
>VAPH? Het gaat tenslotte over een persoon met een (vermoeden van) handicap.

 Laten we het stap voor stap aanpakken en eerst in kaart brengen welke types van begeleiding er nodig zijn. Hoe kunnen deze op de meest efficiënte manier ingezet en gecombineerd worden? Daaruit valt af te leiden hoe de geldstroom het best verlegd wordt.

a.    Woonondersteuning. De scheiding van wonen en werken blijft waarschijnlijk best behouden: mensen uit het netwerk, of woonbegeleiders houden best een afstand tot de werksituatie. Kleine problemen op werk of thuis zouden zo weinig mogelijk mogen uitzaaien naar de andere domeinen. Voor grote problemen of keuzes moet er uiteraard wel overleg zijn.

b.    Persoonlijke ondersteuning: Dat is praten over persoonlijke attitudes, het uitleggen van relaties, het doorpraten van keuzes en de gevolgen daarvan,… De meeste mensen op de wip van trap 3 en 4 hebben hier vaak meer tijd voor nodig. En het liefst samen met iemand die ze vertrouwen en die aan hun kant staat en die de werksituatie ook kent en beheerst.

c.    Technische ondersteuning: De meeste mensen uit deze groep die een nieuwe taak aanleren hebben hier ook meer tijd en hulp voor nodig, met name in de opstartfase. Daarna kan dit erg minderen, maar het moet een continu aandachtspunt blijven om in een voortdurend veranderende omgeving genoeg oog te hebben voor deze extra-ondersteuning (bv een handleiding met picto’s, nieuwe ondersteunende apps). Wie doet dat? Wie neemt dat op?

d.    Sollicitatiesteun: Solliciteren is, voor mensen uit trap 3 en 4, over het algemeen een te moeilijk en te gecompliceerd proces om alleen succesvol te kunnen aanpakken. Wat zoek je waar? Wat zeg je wanneer? Wie gaat er mee? Met wie kan ik praten? Wat zijn de gevolgen? Een goede begeleiding is hier zeer belangrijk om de slagingskansen te vergroten.

e.    Continuïteit: Mensen zijn soms kwetsbaar in hun emoties, in hun financiële situatie, in hun keuzes. Ze hebben nood aan iemand die hen op regelmatige basis bevestigt in hun situatie in het leven. Iemand die hen gedurende lange tijd volgt, regelmatig spreekt en kan versterken in hun levensperspectief. Duurzame begeleiding is hierin van grote meerwaarde.

Er is een consensus dat persoonlijke ondersteuning onder ‘Welzijn’ valt, maar de structuur om dit te financieren is er (nog) niet en lijkt ook moeilijk helder te krijgen. Hoe grens je af ten aanzien van andere domeinen? De VAPH-middelen bijvoorbeeld, mogen niet gebruikt worden voor mensen met een psychische nood, maar op de werkvloer is dat geen relevant criterium. VAPH en GGZ zouden hier een gemeenschappelijke lijn in moeten vinden.

De consensus is dat technische ondersteuning onder de verantwoordelijkheid van de werkgever valt en dat dit door de VOP gecompenseerd wordt als de kost meer dan gebruikelijk is. In de praktijk neemt de jobcoach van de persoonlijke ondersteuning dit vaak op, omdat de grens tussen de beperkte leerbaarheid bij de werker en de technische ondersteuning flinterdun is. Moet de jobcoach dan ook (gedeeltelijk) vanuit de VOP betaald worden? Principes hierin moeten eenvoudig en helder geformuleerd worden, zodat er op de werkvloer geen wrevel ontstaat en men niet in afwachtende passiviteit verzandt.

Wat betreft de sollicitatiesteun is er een consensus dat dit het domein van de VDAB is. Voor de mensen van trap 3 vraagt dit echter een specifieke aanpak die verder gaat dan de gebruikelijke sollicitatietraining. De VDAB-projecten ‘ik verdien werk’, Igo2work zetten hier op in en schuiven de rem op niet-toeleidbaarheid even aan de kant.

3.     LOONSUBSIDIE VEILIGSTELLEN
Het Belgisch principe dat iedere werker een volwaardig loon moet krijgen van zijn bedrijf, vertrekkend vanuit het minimumloon, heeft zeker zijn verdienste, maar is ook een struikelblok als de prestatie lager ligt dan wat de werkgever als een minimum ziet voor dat loon. Daarvoor dient het systeem van looncompensatie: de VDAB meet dit verschil in prestatie en de gemeenschap past het verschil bij tussen prestatie en loon. Het optrekken van de VOP (van 30% naar 70%) maakt een wereld van verschil (maar staat bijvoorbeeld nog ver van het Ierse systeem met 95% loonsubsidie). Vaak weten de betrokkenen er te weinig vanaf: noch de werkgever, noch de cliënt of zijn netwerk, noch de jobcoach, zijn erg bekend met de finesses van het systeem. De verwachting is dat de projecten leerzaam zullen zijn in de aanloop naar het Individueel Maatwerk.

De loonsubsidie moet voor alle jobs mogelijk zijn, ook als het maar een heel beperkte jobtime betreft.

Lees het document